Over 1q84 van Haruki Murakami | 村上 春樹
Zo, dat staat goed – een paar Japanse karakters in de ondertitel van dit blog die de naam van deze schrijver verbeelden. Hoort ook wel bij het bespreken van werk van deze cult-schrijver die Murakami inmiddels ook in het westen geworden is; ik behoor vanaf nu tot de ingewijden. Binnenkort kan ik ze uit mijn hoofd schilderen – maar vraag het me toch maar niet. Van nature ben ik erg wantrouwig als ik iets moet lezen ‘om erbij te horen’, ‘om erover mee te kunnen praten’. Ik zal nooit een ingewijde zijn, waar dan ook in. Liever lees ik iets obscuurs wat niemand kent, en sta me daar op voor – dat dan weer wel. Ik ben een ander soort snob.
Ik las vorig jaar voor het eerst een boek van 村上 春樹, ‘Ten zuiden van de grens’; ik had het van één van mijn neven cadeau gekregen, en zuinige Hollander die ik daar ben, léés ik het dan ook. Het was niet heel ontmoedigend dik, en mijn neef heeft een goede smaak wat mij betreft: hij weet intuïtief wat ik mooi zal vinden, en anders vindt hij dat ik het mooi moet gaan vinden. Hij, een echte neerlandicus, voedt mij zogezegd op. Nu, dat is hem in dit geval gelukt. ‘Ten zuiden van de grens’ is een heel aardig boek, en – kan en mag ik nu wel zeggen – een èchte Murakami.
Want na het lezen van 1q84 ben ik als vanzelf – en zelfverklaard – deskundig. Eén geschiedenis, drie boeken van elk meer dan 400 bladzijden… ’t Kon minder! Eén punt van kritiek is vaak dat de geschiedenis ook wel in één boek verteld had kunnen worden; een zekere wijdlopigheid kun je in dit werk de schrijver niet ontzeggen. Een ander punt van terechte kritiek: ‘jammer dat er een eind aan komt’; je kunt wel door blijven lezen, en steeds (nou ja, er zitten saaiere stukken in, maar toch) duikt er weer een mooie zin of een originele vergelijking op. Wie zulke taal schrijft, kan wat mij betreft niet wijdlopig genoeg zijn. Daarmee is de toon van deze leeservaring wel gezet.
Het verhaal zelf mag dan niet veel om hakken hebben – ik kom daar op terug -, de manier waarop het verteld wordt is grandioos. Het is knap om een lezer 1300 bladzijden te laten lezen als ware het een thriller, – de lezer al bladzijden omslaand naar het slot snakkend -, terwijl toch het verhaal in pakweg drie bladzijden samengevat kan worden. Als het dan qua vertelling wat te mager uitvalt en misschien mislukt genoemd mag worden, dan zou ik graag zo’n mislukking op mijn naam willen hebben.
De moeilijkheid van het bespreken van dit boek: een samenvatting van het verhaal zou een lezer mogelijk het plezier in het najagen van het slot ontnemen. En dat is natuurlijk het laatste wat ik op mijn geweten wil hebben. Zeer in het algemeen gaat het over twee jonge mensen die allebei door toedoen van fanatieke ouders als eenling opgroeien; de één in een gezin van religieuze fundamentalisten, de ander bij zijn vader die hem elk vrij moment meeneemt om kijk- en luistergeld te innen – zoals Murakami dat beschrijft is dat in Japan een beroep dat niet bijster in aanzien staat. Deze einzelgängers zitten een paar jaar bij elkaar in de klas en maken als ze beiden tien jaar oud zijn samen een ‘magisch moment’ mee – ze raken elkaars hand aan, meer is het niet. Na dat jaar verliezen ze elkaar uit het oog. Jaren later is dat ene magische moment genoeg om naar elkaar op zoek te zijn.
Het is dat ‘magisch’ in ‘magisch moment’ waar het om draait. Allebei deze mensen leven naast hun gewone leven in een zelfde parallel universum, de wereld met twéé manen. Een wereld waarin van alles mogelijk is wat wij niet voor mogelijk houden, zonder dat de lezer direct denkt: ho eens even, dit wordt mij te gortig. Het begin van het boek, waarin één van de hoofdpersonen, Aomame in een taxi naar een moeilijke opdracht rijdt, voert ons gelijk die magische wereld in. Met heel gewone woorden, en om aannemelijke redenen (er is een file op de rondweg en ze dreigt te laat te komen), stapt ze de taxi uit, om een trap te nemen vanaf die snelweg, om in de stad te komen en te voet naar de ondergrondse te gaan. Want zo komt ze sneller waar ze wezen moet. Is die trap er echt? En wat een bijzondere taxichauffeur. Hij heeft een uitzonderlijk goede muziekinstallatie aan boord en draait Janáček’s Sinfonietta. Dat muziekstuk komt later geregeld terug – als om iets te markeren. (Net zoals die zwarte kraai, die steeds weer terugkomt). Dat schijnt Murakami vaker te doen, muziek gebruiken (‘Ten zuiden van de grens’ is zelfs genoemd naar een liedje: ‘South of the border’). Ik heb Spotify opgestart om onder het lezen naar die muziek te luisteren. De woorden waarmee Marukami deze gebeurtenissen beschrijft, lijken bedrieglijk gewoon, maar er kiert iets doorheen.
In de verte doet het me wat denken aan de Vlaamse schrijver Hubert Lampo – een bekende exponent van de magisch-realistische stroming in het Nederlands taalgebied. En op sommige momenten doet dit werk me ook denken aan het absurdisme van Kafka. En als ik dan nog een vergelijking mag maken: Luis Buñuel, de filmmaker, met zijn surrealistische films waarin geen enkel symbool ‘zomaar’ voorkomt en altijd verwijst naar iets anders. Dat wat een symbool ook behoort te doen. Ook Murakami schrijft nooit zomaar iets voor niets – het komt altijd later op de één of andere manier terug, het is een gesloten systeem.
Maar mocht je nu denken – klinkt me alles veel te moeilijk: het is absoluut geen lastig te lezen boek. Het verhaal spreekt direct aan, en is bovenal geschreven in een heldere, open taal, zwanger van onopgesmukte maar treffende beeldspraak. Daar kreeg ik niet genoeg van. Van zijn wijdlopigheid in het verhaal soms wel. We lezen hoofdstuk om en om vanuit dan weer de ene, dan weer de andere hoofdpersoon – goed voor de spanningsopbouw. Maar af en toe pakt Murakami, als een oude opa, de draad weer op: dan vat hij nadrukkelijk nog maar weer eens samen wat hij eerder ook al verteld heeft, want de lezer zou het vergeten kunnen zijn. Hij lijkt Herodotus wel, de Griekse vader van alle vertelkunst, de eeuwige kletskous… Maar daarover later ooit nog eens. Ik noem het vooralsnog maar de feuilleton-stijl.
Er is nog iets irritants in het verhaal. Die parallelle wereld wordt soms wel erg letterlijk genomen, en in detail beschreven alsof hij ‘echt’ is. Eerlijk gezegd kan het verhaaltje van die parallelle wereld, van de ‘daughters’ en de ‘mothers’, van de deelgestalten, de ‘pop van lucht’ en de ‘Little People’ mij maar matig boeien. Het is haast te kinderachtig voor woorden. Ik vermoed dat Murakami hiermee aanschurkt tegen het populaire fantasy-genre – en voor zover ik weet is dat genre in Japan heel populair. Voor mij hoeft dat niet. Maar dat hij speelt met die andere grote roman over ‘1984’ – van George Orwell, dat is dan wel weer interessant. ‘Big Brother’ is in dit boek vervangen door het volk van de ‘Little People’. De q in 1q84 staat voor ‘question mark’ – in kutienvierentachtig is die tijd parallel aan dat 1984, waarin niet Big Brother maar de Little People het voor het zeggen hebben. Ik kon het niet laten: zijn die Little People misschien de opgewonden social media meute, die elke medemenselijkheid opgegeven hebben voor een slijmerige identiteit ontleend aan alles wat ze op Facebook ‘geliked’ of ‘geshared’ hebben?
Het echte verhaal – de leegte en de hunkering van de hoofdpersonen zonder de ander, het verzet tegen religieus fundamentalisme, het strijdende humanisme en de godserkenning daarin, de drang naar emancipatie, het je verborgen moeten houden omdat je gevaar loopt als je je laat zien, of als je laat zien wie je werkelijk bent: dat is wat mij dit boek doet herinneren. En dit beeld, van die wolken, die langs de twee manen voorbij jagen. ‘Ze zijn wit en compact, met een scherp afgetekende omtrek, als harde ijsschotsen die tijdens de dooi door een rivier naar zee worden afgevoerd. Ze verschijnen uit het niets en verdwijnen weer in het niets, en terwijl Aomame naar die nachtelijke wolken zit te kijken, bekruipt haar een gevoel alsof ze naar een plek dichtbij het uiteinde der aarde is vervoerd. Dit is het uiterste noorden van de rede, denkt ze. Verder naar het noorden bestaat er niets. Daar strekt zich alleen de chaos van het Niets uit.’
Ten noorden van de rede is het Niets; ten zuiden van die grens leven wij… Gewone mensen.
Door de veelheid aan woorden (uitwijdingen) raak ik de draad kwijt. Bij één van de laatste alinea’s dacht ik opeens: waar gaat het eigenlijk over. Herlezen dus.
Hoor ik vaker dat ik nogal uitweid… En voor sommigen teveel. Ik zal er eens wat meer op letten – maar ik ben bang dat dit tot mijn specifieke stijl behoort!