In dit nachtelijk uur lees ik gedichten van Joost Zwagerman die hij vlak voor zijn zelfgekozen dood in september 2015 geschreven heeft; intussen beluister ik het laatste album van David Bowie, uitgebracht vlak voor zijn dood. Nu vraagt u zich vermoedelijk af, of ook ik dit aardse bestaan weldra vaarwel zal zeggen – zoveel zwanenzangen tegelijk, dat kan niet goed zijn voor een mens. De gedachten strekken hun tentakels als onvermijdelijk uit naar de dood, met deze zogenoemde ‘kronieken van een aangekondigde dood’. Tenminste, dat willen mensen er kennelijk graag in zien. Kort geleden liep een gesprek van de presentator van De Wereld Draait Door en de uitgever van de gedichten behoorlijk uit de rails; Matthijs van Nieuwkerk zat op het spoor (en was er met geen tien locomotieven vanaf te krijgen) dat de dichter die hele bundel geschreven had met zijn dood voor ogen; de uitgever dat die gedichten niet allemaal in die categorie passen – ‘er zitten ook heel veel andere invalshoeken in het album’. Vreemd is dat, zo’n gesprek van een presentator die niet wil luisteren naar een werkelijk ingevoerde – alsof de razende tv-reporter vraagt aan een boer die rept van maandenlange droogte op zijn land, wat hij aan al die overstromingen denkt te gaan doen…
Ik heb kennelijk iets met mensen die ons op de valreep nog iets wilden vertellen. Op mijn blog zijn ook twee besprekingen te lezen van enkele nagelaten gedichten van Rogi Wieg. Ik lees niet om de roepstem van de dood in hun teksten te horen; die roepstem hoor ik dagelijks om mij heen – geen journaal is zonder. Bovendien: wat een macaber en luguber mens moet je zijn, met wat voor vreemd soort ‘leedvermaak’, om bij elke lettergreep het touw te zien hangen aan de hanenbalk, in elk enjambement Magere Hein nabij te horen snellen. Nu denk ik, met mijn nuchtere kop, dat close reading in deze specifieke gevallen nog zo gek niet is: dat je geen weet hebt van de omstandigheden en de biografie van de kunstenaar maar een muziekstuk hoort alsof het uit het niets voorkomt, en een gedicht op zichzelf beschouwt. Daarmee doe je de kunst denkelijk meer recht dan met die mediawijde sensatiezucht en sentimentaliteit.
Bowie kende ik al wat langer. Ik was geen heel groot fan van zijn muziek, moet ik bekennen – ik weet het, ik ben vermoedelijk in uw ogen een cultuurbarbaar. Zijn muziek kwam mij vaak wat gekunsteld voor, zijn uiterlijk als een (knappe, dat wel) pose. Als acteur, met die bezwerende blik, waardeerde ik hem meer – en in de paar interviews met hem die ik gelezen of gezien heb, komt hij naar voren als een intelligente en ook aardige gentleman, die op een wellevende en bedachtzame manier niet zomaar meegaat in het verhaal van de interviewer. Ik waag mij niet aan een beoordeling van Blackstar; daar voel ik mij niet gerechtigd toe. Na een aantal keer intensief luisteren naar deze duistere muziek, kom ik tot de slotsom dat deze mij intrigeert, maar op een vreemde manier naar beneden trekt en somber maakt. Halverwege de nacht besluit ik over te schakelen op ‘Erbarme dich mein Gott’ – ook niet bepaald een vrolijk ‘nummer’ uit een ‘album’ over iemand die gaat sterven – wat heb ik toch met sterfmuziek vannacht… Maar deze aria uit de Mattheus Passie weet mij op een bijzondere manier te troosten – ik begrijp niet hoe.
Joost Zwagerman kende ik nog niet zo goed. Ik had Vals licht gelezen en een poging gedaan door Gimmick! heen te komen – en zoals u al uit mijn formulering kunt opmaken, is me dat niet gelukt. Zeker, hij schreef niet slecht, kon echt wel een verhaal vertellen, maar mij boeide het niet. Dat is mijn goed recht, ook al is hij nu dood. Essays heb ik nooit van hem gelezen, gedichten evenmin. Ik kende hem vooral van De Wereld Draait Door – dat bijwijlen bizarre programma, dat nu eens de plank volledig misslaat maar dan opeens je iets bijbrengt en dan ook de spijker op de kop slaat. Met een half oog, het andere anderhalve op mijn bord gericht – we eten vaak met bord op schoot – keek ik dan ook naar Zwagermans uiteenzettingen over beeldende kunst – met een half oor, het andere anderhalve hangend naar de woorden van mijn partner. (Ik maak nu wel een heel slechte beurt: eten onder het kijken, mijn partner het rest-oor gunnen – is het interessant op tv? Dan hoor ik even niet wat ze zegt; is het saai? Dan vooruit maar, wat zei je? Afschuwelijke man die ik me daar ben). In dat licht moet je ook mijn oordeel over Zwagermans tv-optreden zien: ik ben geen kunstkenner en het eten was lekker, het gesprek boven de tv uit interessant. Ik heb dan ook geen naar boven komende herinnering daaraan. Sorry.
Dus mensen die mij de dag na zijn heengaan bijna huilend om de hals vielen, alsof ik als literair ‘angehauchte’ een zeer nabije, dierbare verwant verloren had, zullen mij wel een koele kikker gevonden hebben. Dat is mijn lot: ik huil op verkeerde momenten om de verkeerde dingen op een verkeerde manier. Maar afgelopen week kwam mij een gedicht onder ogen uit zijn postume bundel Wakend over God en ik werd erdoor getroffen – zo eenvoudig en zo prachtig. Het is een kort gedicht, en voor wie niks met poëzie heeft: het is absoluut niet moeilijk, ik hoef er geen heel verhaal aan te wijden.
Lief
Mijn lief, wees alsjeblieft
heel lief voor mij, nu God
mij denkelijk heeft uitgewist.
Mijn lief, blijf alsjeblieft
heel dicht bij mij. Misschien
word ik door God gemist.
Mijn lief, vertrouw ook
nu op mij. Ik ben niet weg.
God ademt mij. Mijn lief,
wees alsjeblieft heel lief
voor mij. Misschien heeft God
Zich in mijn dood vergist.
Een wonder van de synesthesie: Erbarme dich, mein Gott en dit gedicht kwamen bij elkaar. Op een niet met verstandige woorden uit te leggen manier ‘lagen zij in elkaars verlengde’? ‘Versterkten zij elkaar?’ Hier komt mijn taal een dimensie tekort. Nu ligt de hele bundel voor me, impulsief mens die ik ben. Er staan prachtige gedichten in, over de strijd om het al dan niet bestaan van God en over zijn eigen al dan niet bestaan – poëzie op het scherp van de religie.
Wil je, in het kader van de poëzieweek, je eens te buiten gaan aan echte poëzie? Dan is Wakend over God geen slecht idee. Niet omdat de dichter dood is. Maar omdat zijn poëzie leeft!
Kort even mijn blik op Bowie. Deze androgyne veelzijdige kunstenaar (o.a. ook acteur en schilder) heeft zeker een stel mooie popklassiekers op z`n naam staan, maar ook ik ben geen echte fan van zijn mij te wisselvallige repertoire. Ik mis vaak de oprechte emotie in zijn nummers, het lijkt wel kunst om de kunst, tot soms pure avant-garde aan toe. Of om met Lennon te spreken: avan’t-got-a-clue. Daarbij spreken die eeuwige geforceerd overkomende transformaties – van Apollo Henkie hippie tot Magere Hein – mij ook niet aan, laat staan dat gekoketteer met zijn geaardheid. Dit alles kan trouwens te maken hebben met een ‘schizo’-aandoening, waar zijn familie ook al last van had (zo ie zelf een keer aangaf).
Bowie, een Bach is ie w.m.b. dus zeker nie.
NB: De zwartgalligheid regeert geregeld in je boekenblogkast. Waar is de lichtere kost gebleven? Het volgende item wordt zeker Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming van Heere (och Heere) Heeresma? 😉