Nergens in haar roman vertelt Joke van Leeuwen uit welke plaats haar hoofdfiguren kwamen, naar welk oord ze precies vertrokken; pas in haar epiloog vertelt ze iets over de historische contouren waarbinnen haar roman zich afspeelt: ‘in het midden van de negentiende eeuw stichtten arme Europeanen, aangespoord door propaganda, volksplantingen in Midden- en Zuid-Amerika die niet tot bloei kwamen of ronduit mislukten.’ Dat zal ze gedaan hebben, een aantal zaken in het midden laten, om haar roman een universeler perspectief te geven. Het gaat om mensen die aangetrokken door een belofte op een beter leven, migreren naar een hun onbekende streek. Het kan net zo goed gaan over al die mensen uit verre landen, die thans naar Europa trekken: hun barre tocht, hun verlatenheid als ze hier niet met open armen ontvangen, maar aan hun lot overgelaten worden, hun desillusie als ze hier als slaven aan de onderkant van de samenleving niet de rijkdom vinden die hun voorgespiegeld was. De schulden die ze opbouwen aan de mensenhandelaren, die hen met valse beloften in de val gelokt hebben… Komt ons dat bekend voor? Migratie is van alle tijden; de valkuilen daarvan ook.
Op gevaar af van het wegnemen van dat universele karakter van deze roman, schets ik toch even de omstandigheden in Nederland rond 1846-1847. Er was een gevaarlijke aardappelziekte (fytoftora) uitgebroken, oogsten mislukten, er was een muizenplaag in Friesland waardoor koeien vroeg op stal moesten en bijgevoerd met voer dat er niet was; er werd honger geleden, en er waren brood- of aardappeloproeren, onder andere in de stad Groningen – waarbij de cavalerie en de infanterie ingezet moesten worden om die in te dammen, en waarbij doden vielen. Pachters konden hun pacht niet meer opbrengen, en op dat moment komt een dubieuze Maatschappij voor Overzeese Volksplanting met een prachtig prospectus om mensen die geen kant meer op konden een leven voor te spiegelen in een warm land, waar de vruchten het hele jaar door als vanzelf aan de bomen groeien. Voor veel mensen genoeg om de lange en gevaarlijke overtocht in oncomfortabele boten te wagen naar onbekende streken. Waar van de beloften van de Maatschappij niks terechtkomt, waar een man die tevens de enige winkel beheert de mensen onder dwang voor zich laat werken, zodat hun schulden alleen maar toenemen. Onbekende ziekten die over hen komen; de wanhoop die menigeen naar de fles doet grijpen en/of apathisch maakt. Die mensen waren slechter af nog dan wanneer ze in Europa gebleven waren. “Al het moois dat we in ons hoofd hadden opgebouwd verpulverde van zoveel werkelijkheid”.
Dat alles wordt in de roman beschreven in hoekige, aangrijpende beelden. Mooie, ouderwetse woorden soms (weet iemand nog wat een stommeknecht is?). We volgen een vrouw, tussen haar onconventionele, vrijgevochten moeder en haar rigide, aan het oude vastklampende echtgenoot in. Dat er van plek en feitelijke historie geabstraheerd wordt, wil niet zeggen dat hier geen individuen optreden – het is juist het wonder dat de schrijfster hier voltrekt: dat die drie personen niet alleen een universele houding tegenover het onbekende terrein vertegenwoordigen, maar tegelijk mensen van vlees en bloed worden. De vrouw krijgt van beide kanten verwijten: van haar man, die zich de leider en zelfbenoemd religieus zielenherder waant van de kleine, gemankeerde gemeenschap, en het hele verhaal door blijft verkondigen dat zij daar de beschaving brengen en dat zij zich naar de Enige moeten wenden: na de zeven magere jaren zouden er immers zeven vette volgen! Welnu, de meesten halen die zeven magere jaren niet eens… En van haar moeder, die zo slim was om op de boot iets van de taal van het nieuwe land te leren, al weet ze niet hoe zij de woorden moet uitspreken, en die van begin af aan een voorsprong neemt, juist als uitgeslotene van die kleine gemeenschap. Zijzelf daartussenin, in haar dromen vrij, maar door haar dochtertje gebonden aan die ‘keuze’ van destijds voor die stinkende, starre man.
Hoe dat alles afloopt moet u zelf maar lezen. Hij is de moeite waard, deze roman over adaptatie aan een onbekende wereld en over onze keuzes daarin. Zijn wij niet allen op de keper beschouwd ‘onervarenen’?