Een ‘muidhond’ is dialect voor een vissoort, de zeelt; het eerste deel van het woord hangt etymologisch samen met ‘modder’. De vis kan niet tegen grote hitte – dan duikt hij de modder in, en als het echt te warm wordt, stikt hij een langzame dood. In de roman ‘Muidhond’ is deze vis een metafoor voor het leven van de hoofdpersoon Jonathan, een man van dertig die zich aangetrokken voelt tot jonge meisjes. Deze roman heeft mij bij de keel gegrepen. Een bijna fysieke gewaarwording van benauwdheid, die mij, ook na het boek uitgelezen te hebben, niet zomaar loslaat. Want al gaat het over een pedofiel – het gaat ook over jou en mij als mens die van alles en nog wat in zichzelf kan bestrijden, maar toch altijd weer zichzelf meebrengt.
Broeierig wordt het, in dit boek: het verhaal speelt zich af in een steeds toenemende hittegolf – ’s ochtends vroeg is het al 26 graden Celsius. Pas aan het einde van het boek barst het onweer los. De zeelt die Jonathan vangt in een zoetwaterpoel in de duinen als hij net vrijgekomen is uit de gevangenis, neemt hij mee om er opnieuw zijn aquarium mee in te richten; een hachelijke onderneming, zo blijkt, om de vis daar in leven te houden – zeker omdat hij aan zijn buik al gewond is. Niet omdat hij zijn straf heeft uitgezeten, niet omdat hij echt onschuldig is: Jonathan wordt in hoger beroep vooralsnog vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, waarmee tevens de hem opgelegde TBS komt te vervallen. Hij zat voor een pedoseksueel delict; ik lees tussen de regels door dat hij zich daadwerkelijk aan zijn vroegere buurmeisje, een kind nog, vergrepen heeft. Jonathan keert terug naar het huisje waar hij met zijn moeder woonde, aan de rand van het kustdorpje – een huis dat op de nominatie staat gesloopt te worden wegens bouwvalligheid, de vroegere buren zijn allemaal al vertrokken. Zijn oude en eenzame moeder lijdt aan zware astma – in zo’n oud huis en met die hitte alsmaar verergerend, en hangt aan haar zoon, haar ‘lieve jongen’. Niet alleen de amechtige moeder, maar ook het verstikkende van de moeder-zoon relatie dragen bij aan het beeld van benauwenis, de wanhoop die Jonathan naar de keel grijpt.
Jonathan is in wezen een goeiige jongen – en eigenlijk ook wel een ‘goed’ mens: hij is buitengewoon zorgzaam voor zijn moeder, sopt haar slaapkamer uit om ervoor te zorgen dat ze het minder benauwd krijgt, treft voorbereidingen voor hun verhuizing. Bovendien heeft hij heel goed door dat hij te ver is gegaan, dat hij iets heeft gedaan wat niet kan en niet mag. In de gevangenis heeft hij gesprekken gehad met de gevangenispsycholoog, als voorbereiding op de latere TBS: hij krijgt een oefenboek mee, waarin hij zijn antwoorden noteert op de oefeningen, en aan het begin van het boek nog hoopvol, maar misschien ook al wel tegen beter weten in, schrijft: ‘Anders… nee beter, ik word beter!’. Deze woorden zetten zich als een mantra vast in zijn hoofd, bijna autistisch houdt hij zich krampachtig vast aan zijn oefeningen, om maar grip op zichzelf te houden. Voor de rest heeft hij ook alleen deze woorden – en zijn benauwde moeder, en zijn oude hond, en de naar lucht happende vis. Mensen wantrouwen hem, hij vertrouwt niemand.
Stukje bij beetje ontglipt hem die controle, als er in het sloophuis naast hen een moeder met haar tienjarige dochter tijdelijk komt te wonen – moeder op de vlucht voor haar man, en lange dagen tot diep in de nacht in de lokale kroeg werkend om het hoofd boven water te houden. De dochter vindt geen speelgenootjes in die troosteloos verlaten buurt. Ze is wel gewaarschuwd voor Jonathan, ‘omdat hij niet zo’n aardige man is’, en Jonathan doet echt zijn best haar uit zijn buurt te houden. Maar het meisje heeft steeds de hond uitgelaten terwijl hij in de gevangenis zat, en houdt ook echt van die hond – houdt van dieren in het algemeen. Dus ook de vis heeft haar zuivere belangstelling. Jonathan en zij hebben die dierenliefde met elkaar gemeen – ook omdat de wereld om hen heen niet te vertrouwen is: voor het meisje niet omdat ze verscheurd wordt in haar loyaliteit, moeder die steeds weg is, vader die haar steeds belt om te vragen of zij bij hem komt wonen (maar misschien wel gewoon wil weten waar ze wonen). Dus al doet Jonathan verwoede pogingen – eerst trekt hij een denkbeeldige cirkel van 5 meter om zich heen waarbinnen het meisje niet mag komen, dan een steeds nauwere cirkel – ze raken in contact. De schrijfster beschrijft dit wegglijden op weergaloze wijze van binnenuit, vanuit Jonathans’ ziel. Het meisje wil zelfs samen met hem, en de hond, en de vis een geheime club oprichten – hoe meisjesachtig wil je het hebben. Projecteer daar de seksuele drift van een volwassen man op (die eigenlijk niets liever wil dan het meisje in zijn zorgzaamheid opnemen, en niets meer), en de tragiek voltrekt zich als onontkoombaar.
Seksuele drift is onlosmakelijk met ons verbonden, je seksuele geaardheid intrinsiek aan je diepste wezen. Als die geaardheid in de mainstream is, niet te veel naar links of rechts afwijkt, dan heb je ‘geluk’ gehad – dat deel van jouw wezen wordt in grote lijnen geaccepteerd, dat deel van je wezen hoef je niet altijd te verbergen. Je mag daarin in gepaste situaties zijn wie je bent. Dan nog is seksualiteit voor de meesten onder ons geen gebaand pad. Wij ondervinden haar als gecompliceerd: zij is verstrengeld met ons wezen, onze intimiteit of onze vervreemding, onze lust of onze lusteloosheid: zaken als macht of onmacht, woede of verdriet, liefde of haat – niet de minste onder onze emoties – kunnen uitgespeeld worden via de band van onze seksualiteit.
Het is voor mij duidelijk dat daarom – omdat seksualiteit op een ingewikkelde, niet voor iedereen probleemloze wijze met ons diepste wezen verweven is – wij in meer of mindere mate mensen met een kennelijk afwijkende seksuele geaardheid eigenlijk niet tolereren – hoe tolerant we onszelf ook vinden, maar ‘dat niet’. In het beste geval zeggen we ‘wat ze in de slaapkamer doen moeten ze zelf weten’, maar deze onverschilligheid is in feite een masker op het gelaat van de afkeuring. Of we kijken met gêne weg, of gniffelen met elkaar over een ander. Als het dunne laagje beschaving weggekrabd is, worden er ruiten ingegooid en muren vol gekalkt. Dit alles geldt in verhevigde vorm als een man (meestal een man) een seksuele voorkeur heeft voor kinderen. Dan is het hek van de dam: in de gevangenis is een ‘pedo’ het laagste van het laagste, en zijn leven niet zeker – en dat terwijl gevangenissen bij mijn weten niet bij uitstek de plek zijn waar moraal hoge ogen gooit. Nu moet ik me haasten om te zeggen dat ook ik vind dat kinderen beschermd moeten worden – je kunt in dit soort uiteenzettingen tegenwoordig niet uitgesproken genoeg zijn – maar ik wacht even met haasten. Want er is een andere kant aan de medaille, die bijvoorbeeld een vrijdenker als emeritus predikant Hans Visser (ja, die van de Pauluskerk in Rotterdam, toevlucht voor daklozen en drugsverslaafden) in dit artikel in Trouw naar voren brengt. Je kunt niet ontkennen dat het tragisch is, dat iemand zó veel van kinderen kan houden, maar daar niet op een volwassen-seksuele manier vorm aan kan en mag geven. De keuze die andere volwassenen kunnen maken: je seksuele verlangen intomen of het de vrije teugel geven – kunnen zij niet maken. Zij zullen dat verlangen altijd moeten wegdrukken, hun omgeving mag het niet weten, dus zij moeten het wel in zichzelf verstikken – deze allegorie van de muidhond is in alle opzichten passend.
Jonathans moeder ziet het misgaan bij haar zoon. Zij doet nog een machteloze poging – het enige soelaas dat zij kan bedenken – om hem van richting te doen veranderen: ‘sluit je toch aan bij de Bijbelclub, jongen – praat met leeftijdsgenoten’. Of dat veel geholpen zou hebben, die bijbelclub, is natuurlijk maar de vraag; zolang christenen elkaar harteloos met onbehouwen bijbelteksten om de oren slaan: “Als je rechterhand je doet struikelen, hak haar dan af en gooi haar weg. Want het is beter voor je dat een van je ledematen verloren gaat, dan dat heel je lichaam naar de hel gaat” helpt het niet om christen te zijn. Niet dat christenen hartelozer zijn dan andere mensen – de (gelukkig anonieme) mevrouw die bij een anti-pedo demonstratie repte van ‘opsluiten die hap en dan de sleutel weggooien’ kan er ook wat van (en dan was zij nog de mildste in haar bewoordingen).
Het slot van de roman had ik niet verwacht. Alleen een heel groot schrijver kan dat op deze manier doen. Met tranen in de ogen heb ik het amper kunnen uitlezen. De tragiek wordt in perspectief verschoven, maar ook verdiept, en een verdriet en een ontroering die iets van schoonheid en grootsheid in mensen teweeg brengt, maakte zich van mij meester. Zo ontluisterend, zo gruwelijk – zo mooi, zo prachtig beschreven.
Inge Schilperoord werkt als forensisch psycholoog bij het Pieter Baan Centrum. Zij schreef eerder voor bijvoorbeeld Psychologie Magazine. ‘Muidhond’ is haar debuut. En hoewel je merkt dat ze als psycholoog haar vak verstaat en zij zich ongetwijfeld bepaalde cliënten voor ogen gesteld moet hebben, overstijgt dit debuut een casestudie verre. Wat mij betreft is dit nu al een klassieke roman.
mijn reactie betreft het boek Muidhond wat ik vol ontroering heb gelezen al zoekende kwam ik op je blog terecht en wat heb je het boek mooi beschreven, geweldig ik herken dezelfde gevoelens en je laat me ook de metafoor herkennen tussen Jonathan en de Muidhond.
Mijn zusje, die het boek ook heeft gelezen, en ik verschillen van mening over het einde. Ik denk dat Jonathan het meisje toch heeft omgebracht en mijn zus denkt dat zij verdronken is. Hoe dan ook zal Jonathan altijd de schuld krijgen wat hij denk ik ook niet erg zal vinden, wat denk jij dat er gebeurd is?
Ja, is echt een heel goed boek! En jullie meningsverschil over het einde:
dat was precies wat ik me ook afvroeg – wat is er nu eigenlijk gebeurd aan het einde van het boek. Ik denk dat de schrijfster bewust beide mogelijkheden open gehouden heeft – eigenlijk met de gedachte: of hij het nu wel of niet gedaan heeft, hij zal alleen al om zijn geaardheid al schuldig bevonden worden. Ik denk ook dat Jonathan alleen al door de verlangens vlak voor de gebeurtenis, zichzelf al veroordeeld heeft… Ik vond dit einde daarom ook heel bijzonder!
Nadere verduidelijking die ik Joy gemaild heb:
Ik denk dat de schrijfster eigenlijk echt geen zekerheid biedt, heel bewust. Het verhaal suggereert dat het meisje al dood was toen Jonathan aankwam – maar zoals ze de toestand vanuit hemzelf beschrijft, lijkt het wel of Jonathan in een psychose is aanbeland… En dan is je perceptie van de werkelijkheid natuurlijk niet optimaal. En dan zou hij haar wel vermoord kunnen hebben. Hoe dat ook zij: in de ogen van de politie, van de maatschappij en van hemzelf zal hij altijd schuldig zijn. Dus: voor allebei jullie standpunten valt wat te zeggen… Geen weddenschap op zetten zou ik zeggen. Misschien de schrijfster zelf eens vragen?
Wat heb je dit boek ontroerend mooi gerecenseerd. Ook mij greep het bij de keel. Wat is er toch ontzettend veel leed in de wereld. Leed dat ons nauwelijks bezig houdt, want wij zijn toch geen pedofielen???? Ik moest denken aan de achterkant van een boek over Nazisme. Dat er joden werden weggehaald, daar hoefde je niet voor in actie te komen want jij was geen jood. Dat zwakzinnigen ‘euthanasie’ kregen, daar hoefde je niets tegen te doen daar hoefde je ook niet voor in actie te komen. Jij bent toch niet zwakzinnig. Zigeuners werden in concentratiekampen opgesloten. Ach, jij bent geen zigeuner en die mensen moeten toch ergens wonen, waarom zou je daartegen protesteren. De homofielen, de pedofielen, enz. enz. Toen ze jou kwamen halen was er niemand meer die kon protesteren.
Veertig jaar geleden heb ik op een verjaardag van een vriendin één van haar vriendinnen ontmoet. Zij was moeder van een tweeling, meisjes. Eén van die meisjes was na weken zoek te zijn geweest dood terug gevonden op een bouwplaats ergens in Rotterdam. Deze vrouw heeft veel indruk op mij gemaakt. In advertenties en daarna krantenartikelen heeft zij de maatschappij aangeklaagd, die zo wreed omgaat met pedofielen dat ze hun ‘slachtoffers’ wel moeten vermoorden om niet ontdekt te worden. Zij pleitte voor een menselijker aanpak van pedofielen. Dan zou haar dochter nog hebben geleefd.
Toen wist ik niet hoe ik daar mee mee om moest gaan. Ik schaamde me voor mijn passieve gedrag die avond. Ik weet het nog steeds niet. Misschien is het algemene advies voor moeilijke beslissingen van Sogyal Rinpoche nog wel het best te hanteren: “At least don’t harm”.