Rond zijn achttiende wordt een mens uit het nest gekatapulteerd. Ik ging ‘studeren’ in Utrecht. Met mijn verstand was niks mis – dat had ik inmiddels wel bewezen. Maar ik meende verdrietig en boos te mogen zijn, om de eenzaamheid die ik in ons gezin gevoeld had en die voortwoekerde, om de strijd die ik tegen het alcoholisme van mijn moeder had moeten voeren; ik heb me daarin altijd alleen gevoeld, ik had geen enkele bondgenoot. Verdriet, woede en onmacht: een giftige cocktail waar een mens niet straffeloos van drinkt. Het was niet alleen dat ik de schuld bij mijn opvoeding zocht (ook dat deed ik), maar vooral bij mijzelf: de gedachte dat ik te zwak was om mijn onmacht te doorbreken, drukte mij terneer – ik kwam steeds mijzelf tegen, en dat viel niet mee. In mijn puberjaren hield ik me vast aan mijn verstand. Wat toen goed genoeg was geweest, had ook op de universiteit moeten volstaan. Maar daar redde ik het niet mee – daarvoor was het kringetje waarin ik rond sjokte, veel te krap, mijn geest niet vrij. Ik werd niet gekatapulteerd. Ik wist mij als een boemerang op mijzelf teruggeworpen.
Rond die tijd probeerde ik mij wel uit die cirkel te wringen. Ik brak met mijn ouders, brak met het geloof van mijn ouders: op mijn drieëntwintigste schreef ik me ‘vol overtuiging’ uit bij de gereformeerde kerk. Dat was me nog eens een ‘belijdenis’! Pas later had ik door hoe ‘gereformeerd’ dat wel niet was, die stelligheid waarmee ik alle deuren achter me dichtsloeg. Op het moment dat ik dàt doorkreeg, was dit weer een nieuwe knauw in mijn zelfvertrouwen: dat wat ik met zoveel bravoure en verve had afgezworen, was niet meer en niet minder dan een andere gedaante van wat ik juist probeerde kwijt te raken: die eeuwige stelligheid, die voortdurend voortslepende gelijkhebberij.
Daar kwam bij dat ik tijdens mijn puberteit onder het autoritaire regime geleerd had te duiken als de lamp op me werd gericht. En als je dat eenmaal je eigen hebt gemaakt, raak je dat ook niet zomaar kwijt. Ik probeerde op alle mogelijke manieren mijn eigen leven vorm te geven, mijn eigen mening te vormen, maar durfde van alles net niet. Van het bange jongetje in de schoolbanken dat tegen elke prijs de situatie veilig wilde houden, buiten schot wilde blijven, was ik nu een conflict mijdende volwassene aan het worden die toch zijn eigen onderhuidse zin deed. Mijn eigen ik was feitelijk ondergronds gegaan en deed aan innerlijk verzet. Ik kan je nu vertellen: daar kom je niet ver mee, sterker nog: innerlijk verzet is het voorlijke neefje van de zelfdestructie: het doet hetzelfde, maar geniepiger. Depressie was mijn voorland – en in het holst van de depressie het nest van een slang: een slang die zich in zijn eigen staart had gebeten, die zichzelf opvrat. Ik was nog even dicht bij huis.
Het zal rond die turbulente adolescentiejaren (wie heeft ze niet gehad) geweest zijn, dat een boekje mijn leven bijna sluipenderwijs veranderde. Om uit te leggen hoe of wat, is een kleine excursie nodig. Ik vraag nog even geduld: meanderen door een landschap kost nu eenmaal wat meer tijd en is niet zo efficiënt als een kanaal afvaren naar de zee…
In die jaren volgde ik onder andere colleges ‘filosofie van de geschiedwetenschap’ – en met mijn beperkte verstand haalde ik daar een voor mij belangrijke tegenstelling uit. Aan de ene kant had je daar de klassieke opvatting dat in de wereld alles in wezen steeds weer terugkwam – het idee dus dat er niks nieuws was onder de zon, maar dat de geschiedenis zich steeds herhaalt. Zoals de seizoenen elkaar steeds afwisselen. Aan de andere kant was er met de opkomst van het Christendom een heel andere manier van denken gekomen: dat de wereld met de opgestane Christus uit die cyclus van ‘ontstaan, opgaan en vergaan’ geraakt was, en dat de geschiedenis nu voortaan in één opgaande, lineaire lijn naar Gods koninkrijk op aarde aan het groeien was. Deze laatste denktrant heeft ook een wereldlijke variant gekregen: het vooruitgangsgeloof dat sinds de Verlichting opgang maakte; we ontdekken steeds meer, dus weten we steeds beter hoe we de wereld kunnen vervolmaken. (Er is trouwens ook een negatieve lineaire pendant: dat we met zijn allen bezig zijn regelrecht naar de verdommenis te gaan…) Maar samengevat dus: de cyclische tegenover de lineaire geschiedopvatting.
Nu was die cyclische geschiedopvatting bij de adolescent die ik was, in vruchtbare aarde gevallen. Dat er niks nieuws onder de zon is, die opvatting, was bij mij oorzaak en gevolg van de moedeloosheid: je kunt nu wel denken dat er iets verbetert (of verslechtert) maar dat doe je niet zelf – je wordt meegenomen in dat ronddraaiende wiel van de geschiedenis, en terugval is onvermijdelijk en onontkoombaar. Het liedje ‘Spinning Wheel’ van Blood, Sweat and Tears: ‘What goes up, must come down’… De rest van de tekst interesseerde me eigenlijk niet zo. Samen met een restantje verkeerd begrepen calvinistische predestinatieleer (‘God heeft voor aanvang van de tijd voorbeschikt of je behouden blijft of verloren gaat’) vermengd met een beetje verbeten Darwinistisch determinisme, aangelengd met een vleugje overgebleven stands-denken (mijn ouders: ‘wie voor een dubbeltje geboren is, zal nooit een kwartje worden’) – met al die ingrediënten in één specie samen metselde ik rond dat cyclische gedachtengoed een hermetisch, cynisch, rond en glad bolwerk op, waarbinnen ik mijzelf verschanste. Kom maar op met je vooruitgangsgeloof!
Ik vergastte mijn vrienden vroeg of laat altijd op mijn ‘eerste wet van Reinder’: de wet van behoud van ellende. Die hield in dat elke oplossing van een probleem een nieuw probleem schiep, dat elke vooruitgang in het ene gebied in evenwicht werd gehouden door een teruggang elders. Neem nu het voorbeeld van de auto en de fiets: De fiets is goedkoop, relatief langzaam, gezond. Maar nemen we de snelle auto, is dat dan vooruitgang? Als je de tijd die het kost om een auto met alles er op en er aan bij elkaar te verdienen meerekent in de snelheid van de auto, en de kosten van wegen en speciale voorzieningen voor de auto die we betalen in de vorm van belastingen en verzekering, de kosten van luchtvervuiling, ongelukken en ziekenhuisopnames ook, gaat de auto uiteindelijk even snel als de fiets. Dat nu is duidelijk een kwestie van behoud van ellende. Wie deze mal op de geschiedenis legt, zal voorbeelden te over zien. Nu nog vind ik het wel eens aardig een overdreven optimist met dit adagium om de oren te slaan.
Binnen dat ronde bolwerk kwam geen licht en lucht; de enige die ik daar in alle bedomptheid aan het bestoken was: mijzelf. Wie ik er een plezier mee deed? Niemand, ook niet mijzelf. En waarom ik mijn wet de wet van behoud van ellende doopte… Het kost niets meer om deze om te vormen tot de wet van behoud van het goede! Maar daarvoor heb je een andere levensinstelling nodig – eentje die ik eigenlijk altijd al ten diepste ontbeerde. Bij mij is nu eenmaal het glas altijd halfleeg.
En juist op dat moment kwam dit boekje voorbij, tweedehands, dat weet ik ook nog: ‘De mens heet mens – het boek Prediker: Nieuwe vertaling en verklarende essays’, van Pius Drijvers en Pé Hawinkels. Het was voor het eerst in mijn ‘heiden’dom dat ik weer iets kocht wat met de bijbel te maken had, en ik kocht het, omdat ik wist dat Prediker voor menigeen een vreemde eend in de bijt is in die hele verzameling boeken van de bijbel. Een tamelijk filosofisch werkje, met de bekende uitdrukking: ‘IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid’, tegenwoordig vertaald met ‘Lucht en leegte, alles is leegte’. En… het verkondigt dat cyclische denken bij uitstek – met in dat kader ook nog eens de verzuchting: waarom zou een mens zich inspannen – er is toch niets nieuws onder de zon. Kwam dat even goed uit, in mijn bastion. Mensen lezen nu eenmaal graag wat in hun straatje te pas komt. Bijna met de gedachte: ik zal die christenen eens even met hun eigen boeken om de oren slaan, zo las ik het.
Nu was dit de eerste keer dat ik iets las wat je ’tekstkritisch’ kunt noemen – opmerkingen dat het misschien door meer schrijvers geschreven was, dat het misschien niet altijd in die zin even coherent was. In mijn jeugd was het nog zo (zoals in sommige kringen nog steeds) dat die hele bijbel van kaft tot kaft WAARHEID was, dat je er nog geen jota aan mocht veranderen. Tegenstrijdigheden werden er met knappe omtrekkende bewegingen en sofismen uit beredeneerd, als je maar niet twijfelde aan de WAARHEID. Tegen mijn vader kon ik nog net vertellen dat op één plek in het boek Spreuken stond ‘antwoord de dwaas naar zijn dwaasheid NIET’ en op een andere plek ‘antwoord de dwaas naar zijn dwaasheid’ – daar wist hij nog wel raad mee. Maar verdere discussie over ernstiger tegenstrijdigheden was niet mogelijk. Bovendien was het een heel frisse vertaling – en dan lees je opeens wat er vroeger ook wel in stond, maar onder het stof van eeuwen vandaan gehaald. En ik begreep: dat ernstig zwartgallige van mij is niet de conclusie van Prediker – uit dat hele cyclische gedoe hoefde je niet de conclusie te trekken dat je er maar beter een eind aan kan maken. Het staat er eigenlijk heel cynisch: de levenden kunnen tenminste nog navertellen dat het leven niks is – de doden kunnen zelfs dat niet meer. Dus je kunt maar beter leven, en als je dan leeft: geniet van het goede dat God je gegeven heeft. In de verte doet het me ook denken aan wat een andere cynica, Dorothy Parker, ooit dichtte:
Rivers are damp;
Acids stain you;
And drugs cause cramp.
Guns aren’t lawful;
Nooses give;
Gas smells awful;
You might as well live.
Is mijn leven door het lezen van die Prediker opeens een zonnetje geworden, had ik daarna opeens het licht gezien? Nee, natuurlijk niet. Mensen die een plotse ommekeer maken verdenk ik (maar dat ben ik, wantrouwig als ik ben) er altijd van de ene verslaving voor de andere te verruilen, een leven in depressie op te geven voor een leven in een ander soort gevangenschap. Het heeft bij mij nog wel dertig jaar geduurd voor ik een andere belijdenis durfde afleggen in de kerk, en ook daarna bleef ik nog steeds aarzelend en zoekend. Depressie is altijd een barst in mijn ziel gebleven, soms even niet zichtbaar, maar als zwakte een breuk, een kier waardoor het donker in mijn ziel sijpelt – zoals iemand die ooit een botbreuk heeft gehad, daar altijd een zwakke plek zal houden. Van mijn kant hoef je maar weinig halleluja te vrezen – zo zit ik niet in elkaar. En sommige mensen zullen het maar vreemd blijven vinden, dat deze tekst mij toch op kan beuren…:
Na dit alles te hebben overwogen, heb ik duidelijk ingezien
dat ook de rechtvaardigen en wijzen in alles wat zij doen totaal van God afhankelijk zijn.
Rest hun liefde of haat? Geen mens weet het. Beide zijn mogelijk.
Iedereen ondergaat ook eenzelfde lot:
rechtvaardigen en slechte mensen, zuiveren en onzuiveren,
degenen die offers brengen en degenen die er geen brengen.
Het vergaat de goeden net als de zondaars,
degenen die eden afleggen net als degenen die dit vermijden.
Dat is het trieste van alles wat er gebeurt onder de zon: eenzelfde lot treft iedereen.
Daarom is de mens steeds uit op het kwaad en zit zijn hoofd vol dwaze gedachten zo lang hij leeft.
Daarna is het toch gedaan.
Zolang iemand leeft is er nog hoop.
Beter een levende hond dan een dode leeuw.
Levenden weten tenminste nog dat ze doodgaan, maar doden weten helemaal niets meer.
Ze hebben niets meer te verwachten, zelfs hun naam wordt vergeten.
Hun liefde, hun haat en hun afgunst: het is allemaal voorbij.
Nooit meer nemen ze deel aan wat zich afspeelt onder de zon.
Eet daarom je brood met plezier en drink je wijn met een opgewekt hart.
Dat heeft bij voorbaat Gods zegen.
Ga altijd feestelijk gekleed en zorg steeds voor parfum op je hoofd.
Geniet van het leven met de vrouw van je hart;
van heel het ijdele en kortstondige bestaan dat God je geeft onder de zon.
Dat is het enige dat je krijgt in dit leven voor al je harde werken en tobben onder de zon.
Grijp met beide handen de kansen die je nu krijgt,
want in de onderwereld waarnaar je op weg bent is het afgelopen met denken en doen,
met kennis en wijsheid.
(Prediker hoofdstuk 9, Willibrord-vertaling)
Beter een levende hond dan een dode leeuw. Zo is het maar net.
Wat een mooi verhaal, dankjewel
Dank Jannet voor je erkenning – dat betekent veel voor me.
Dank voor je mooie blog!
Misschien iets van verre herkenning Ellen? Dank voor je lovende woorden!
Als je af en toe toevallig goed kan waarnemen is het het onbelangrijk hoe je dat wat je ziet/ervaart noemt. Je kan het zelfs God noemen zoals in jouw prachtige verhaal.
Hallo Jan, ik heb jouw reacties voor het gemak maar even samengevoegd… Dank voor je opmerking – ik denk dat we allebei erover eens zijn dat een verkalkte leer en versteende doctrines goed waarnemen in de weg staan! Groet, Reinder
[Reactie verplaatst naar het blog over Muidhond]