Met de nodige eerbied en met enige schroom wil ik schrijven (in een paar verspreide blogs) over het boek der boeken: de bijbel. Niet in badinerende of beoordelende zin – maar terugkijkende op wat deze leeservaring met mij doet (en gedaan heeft). Ik ben nu eenmaal opgevoed met de waarheid die de bijbel verkondigt, en al ben ik over heel veel dingen anders gaan denken, is mijn geloof wezenlijk veranderd, toch kan ik het niet over mijn hart verkrijgen om slechte grappen of flauwe anekdotes hierover te debiteren. Wat dat betreft vind ik het nog steeds prachtig, als de mensen gaan staan in de Rooms Katholieke mis bij de lezing uit het heilig evangelie, en dat het evangelieboek voor lezing bewierookt wordt. Mijn ouders vonden dat soort ‘poppenkast’ natuurlijk niet in de haak: daarvoor waren zij veel te protestant, veel te nuchter. Ook daarover ben ik wel anders gaan denken – nee, niet nodig, is mijn eerste gedachte, ja, wel mooi in zijn symboliek.
Het doet me denken aan mijn oom Albert – bakker van beroep, niet heel erg geletterd, getrouwd met tante Ailka. Wij logeerden vaak bij deze schatten van mensen, en bij gelegenheid (ik denk toch vooral op zondag) werd ook daar na het eten uit de bijbel voorgelezen – alleen was dat hun trouwbijbel uit de jaren dertig, dus de Statenbijbel, de vertaling vermoedelijk van 1637. Dat deze voor hem (en voor ons) in grote lijnen volstrekt onbegrijpelijk was, dat er tijdens het voorlezen regels overgeslagen werden of een pagina teveel omgeslagen, en dat daarmee zijn voorlezen geen toonbeeld was van begrijpend lezen, zal duidelijk zijn. Ik heb als puber vaak onder het voorlezen mijn lachen amper kunnen houden, waarbij ik een schop onder de tafel kon krijgen. Mijn vader op een gegeven moment: ‘Als jij denkt het zoveel beter te kunnen, lees jij dan het vervolg eens voor’, en hij had zijn aanval zorgvuldig gepland – ik meen me nog te herinneren dat het ergens midden in de Brief aan de Romeinen was, taalkundig toch al niet het makkelijkste stuk uit de bijbel. Oom Albert en tante Ailka gingen toen niet (niet meer?) naar de kerk – waarom was mij destijds eigenlijk niet duidelijk. Ik denk dat in mijn vaders familie, soort hervormd maar niet heel erg, de kerk alleen bij rouw, trouw en doop bezocht werd. Maar dat Het Woord van God ook daar in zo hoge ere gehouden werd, en dat er gebeden werd voor het eten en erna, het waren standaard gebeden, dat wel: dat de vorm bewaard bleef – ook al had ik daar in mijn puberjaren zo mijn gedachten over – dat doet mij denken aan die verering voor het heilig evangelie in de Roomse kerk. Menig katholiek – en dan juist van de oude stempel – kun je ook niet betrappen op diepgaande bijbelkennis; wat telt, is het Woord dat heilig is.
Is dat nog van deze tijd? Het vereren, het hoog houden van iets dat je niet begrijpt, ja wat ver van je af staat – je komt er niet meer mee weg. Wij geloven niet meer in, maar ook niet meer op gezag, en willen alles met ons verstand kunnen begrijpen – hoe klein ons denkraam ook is. Of alles moet ‘invoelbaar’ zijn, nog erger – want hoe afgestompt is dat gevoel toch ook vaak. Er is, diep verscholen in mij, een deel dat terugverlangt naar… ja naar wat? Als ik dat onder woorden wist te brengen…
Laat intussen oom Albert hierboven niet vernemen dat ik zijn geloofsvorm met de Roomse heb vergeleken. Hij zou er niets van willen weten.
Het hoog houden van iets dat je niet begrijpt, kom je daar niet mee weg? Ik wel ! Er is zo veel dat ik niet begrijp. Er is geen beginnen aan om dat te benoemen en dat wil ik ook niet. Ik probeer het onbegrijpelijke als zodanig te ervaren en er vol bewondering en respect mee verder te leven. Het benoemen laat ik aan anderen over.
Dank je wel voor je reactie, Jan! Als je goed tussen de regels doorleest, zie je dat ik dat kleine denkraam van ons, laat staan onze gevoelens, niet al te hoog aansla… En daarom ben ik het oneens met jou, dat wij het hierin oneens zijn, als variatie op ‘I agree to disagree’. Ook ik verlang ernaar om dat mysterie maar te laten zijn voor wat het is – een mysterie in al zijn onbegrijpelijkheid en oninvoelbaarheid. Dat we, laten we zeggen in de dagelijkse discussie, het met zo’n standpunt niet makkelijk krijgen – dat bedoelde ik te zeggen met: ‘daar komen we tegenwoordig niet mee weg’.