Een nagelaten gedicht van Rogi Wieg II

E

EEN HUILEND, SIDDEREND BLAD

De fysicus zegt dat ik niet echt ben,
een hologram. Toch zoekt God
mijn gezelschap om niet alleen te zijn.

God zoeken is een ding, maar door God
worden gezocht is heel iets anders. Het is groter.

De natuurkunde sluit Hem uit het universum,
multiversum, uit het holisme en het veld van
quantumwaarschijnlijkheden.

Het hiernamaals is zo een huilend, sidderend blad
aan een boom, het valt tussen de bladen
van een woordenboek.

Amsterdam, 15 mei 2015

(overgenomen uit het literaire tijdschrift Extaze)

Het verlies van elke illusie

Van een bedrieglijke eenvoud is dit gedicht. Toen ik het de eerste keer snel overlas, vond ik het maar een allegaartje aan constateringen met een soort snelle conclusie erachteraan: 1. ik besta niet echt volgens de fysicus 2. God bestaat niet volgens de natuurkunde 3. het hiernamaals is dus (‘zo’) slechts een lemma in een woordenboek. Een redenering die net zo goed (of beter) in een stukje proza vervat had kunnen zijn. En vind ik dit gedicht nu ‘mooi’? Niks rijmt, van het ritme en het metrum kan ik geen brood bakken… Woorden als universum en multiversum stoten op elkaar – interessantigdoenerij lijkt het. Als dat alles is: klaar is kees. Handen afgeklopt, stuk geschreven, mening gegeven, op naar beter.

Eerst maar eens dat ‘mooi’-vinden van een gedicht (of voor mijn part van een stuk proza): het is een wijdverbreid misverstand dat een tekst moet ‘behagen’. Dat rijm, metrum, ritme er puur voor de esthetica zijn. Als dat zo is, kunnen we wel kerstballen aan de woorden hangen – ook gezellig – maar als het stuk niet over kerstbomen gaat, nogal zonder betekenis, en als het wel over kerstbomen gaat, tamelijk… kitsch. Als het goed is doet de vorm inhoud goed uitkomen; en als er geen inhoud is, zoals in sommige experimentele gedichten of bijvoorbeeld nonsens-rijmpjes, is juist dàt de boodschap – in het laatste geval dat het puur om het plezier van de onzin geschreven is. Het zit misschien nog wel wat ingewikkelder in elkaar (het is maar een te beknopte inleiding in de ‘vorm of vent’- discussie), maar dat is wat ik er in grote lijnen van begrijp.

Nu we dit vooralsnog uit de wereld geholpen hebben, moeten we toch even proberen wat verder te kijken dan mijn samenvatting lang was. Komaan, de dichter heeft er ook vast een uur of wat aan besteed om dit op papier te zetten, dus ik kan niet volstaan met deze oppervlakkigheid! Na gedane moeite pas kan het mij wellicht iets zeggen. Het is niet zo dat mij dit gedicht in eerste instantie al ontroerde, zoals het gedicht uit mijn eerste bespreking van een nagelaten gedicht van deze dichter. Ik moet duidelijk wat moeite doen.

Bovendien staat er gelijk al in de eerste anderhalve regel wat anders dan ik eerst in alle haast geneigd was te lezen. Er staat niet dat ik niet besta; er staat dat ik niet echt ben, maar (slechts?) een hologram. Ik weet dat Rogi Wieg geïntrigeerd was door de natuurwetenschappen, geprobeerd heeft de inzichten die daaruit voortvloeiden en de filosofische en religieuze implicaties daarvan te integreren in zijn gedichten. En hiermee dreig ik buiten de horizon van mijn kennis te komen – waarmee niet gezegd is dat die wereld buiten mijn horizon niet bestaat, natuurlijk. Ik probeer op internet iets te weten te komen over het ‘hologram’ als een wetenschappelijk begrip; want in die hoek moeten we het zoeken, gezien ook begrippen als multiversum en het veld van quantumwaarschijnlijkheden. Ook een  begrip als ‘holisme’ kunnen we hier daarom beter uit de gebruikelijke New Age-hoek halen; hier wordt geen levensovertuiging bedoeld, maar het standpunt in de wetenschap dat ‘het geheel meer is dan de som der delen’, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het reductionisme, dat stelt dat je het geheel kunt kennen door het uiteen te leggen in de samenstellende delen. Ik zeg nu wel: uit de levensbeschouwelijke hoek halen – alsof dat simpele standpunt geen invloed heeft op je visie op de wereld. Zo simpel ligt dat niet…

Welnu, als je het woord ‘hologram’ op Google opzoekt kom je in een brij van (te) wetenschappelijke, semiwetenschappelijke, onwetenschappelijke, speculatieve of vaag spiritueel-astrologische artikelen terecht; wat dat betreft zou ik willen dat de nulde wet van de fysica, dat ‘informatie’ nooit verloren gaat, eens één nanoseconde niet zou gelden… Laat rotzooi zichzelf toch eens opruimen! Maar nee, hier geldt ook weer de eerste wet van Reinder, de wet van behoud van ellende: de bijgelovigheid en de alchemie uit de middeleeuwen worden nog steeds opgediend, nu zogenaamd uit de keuken van de wetenschap, maar overgoten met dezelfde bedorven saus van charlatanerie… Op internet kijk je je ogen uit, als je ‘hologram’ opzoekt: òf het begrip wordt zo uitgelegd dat je als leek al gauw het nakijken hebt (kosmologisch en wiskundig verantwoord), òf het zit in dezelfde reeks als de Steen der Wijzen en het veranderen van lood in goud. Maar ik heb een uitweg en een uitleg gevonden die scheert langs de kust van mijn begrip en mij vergezichten biedt die ikzelf amper kan bevatten: dit college van Leonard Susskind. Een waarschuwing is op zijn plaats: trek wel even drie kwartier uit voor dit (Engelstalige) college, en verwacht geen gemakkelijke kost… Maar het is die moeite wel waard. En ik ben er bijna zeker van dat iemand als Rogi Wieg zijn kennis uit dit soort bronnen geput heeft.

Wat ik grosso modo uit dit college opmaak, is dat wij in deze wereld genoteerd kunnen worden in twee-dimensionele termen – en dat er buiten de horizon van het universum nog wel meer ‘universa’ zijn – als dat meervoud taalkundig nog wel kan met dat ‘uni’ – zo uniek is ons universum niet. De term ‘multiversum’ valt daar op zijn plaats. De tweede regel van het gedicht kunnen we dus misschien grofweg vertalen in de zin dat de mens volgens de dichter slechts een projectie is; in hoeverre je dan kunt zeggen dat we ‘niet echt’ zijn, is natuurlijk maar de vraag. Misschien speelt daarin de notie van de Grot van Plato ook nog wel een rol: dat de ‘werkelijkheid’ slechts een projectie, een afschaduwing is van de echte (ideale) wereld: de allegorie dat wij mensen geketend zijn en niet achterom kunnen kijken – op de wand voor ons zien wij slechts schaduwen van het echte leven dat zich achter ons afspeelt, tussen het vuur en ons in. Deze beeldspraak heeft verstrekkende consequenties – bijvoorbeeld dat wat wij werkelijkheid noemen, slechts een afgeleide is van iets veel mooiers dat zich buiten ons gezichtsveld afspeelt.

En ook al is de ‘ik’ in het gedicht dan wat ik gemakshalve een projectie noem – ‘God zoekt mijn gezelschap om niet alleen te zijn’. Vaak wordt religie beschreven in termen van mensen die op zoek zijn naar God, en godsdiensten onderverdeeld al naar gelang de manier waarop mensen dat doen. Degenen die God ‘gevonden’ hebben, zijn dan de verlichten of de ware gelovigen. Daarvan zegt het gedicht: ‘God zoeken is één ding, maar door God worden gezocht is heel iets anders. Het is groter.’ Het idee dat God jou gevonden heeft in plaats van andersom, vind ik eigenlijk ook wel wat reëler gedacht (en in mijn ogen: eerbiediger, maar ik ben een gelovige tegen wil en dank): het is een olifant die een muis kan vertrappen; andersom zou onderwerp van een mop kunnen zijn. Mij deden deze regels daarnaast ook denken aan het gedicht ‘Deïsme’ van Gerrit Achterberg, waarin de mens vergeleken wordt met een roestig leeg benzinevat, door God weggegooid, dat door Christus, ‘koopman in oud roest’, gevonden wordt ‘alsof hij met de Vader had gesmoesd’. In beide gedichten treedt God op als iemand die maar met ons doet, die de schepping als een tijdverdrijf ziet en ons geschapen heeft omdat Hij niet alleen wil zijn. Gaan we dood, dan zijn wij van nul en generlei waarde meer voor Hem. Achterberg weer: Want God gaat verder, zwenkend van hem (= de mens) heen in zijn miljoenen. God is nooit alleen. Voor gene kwam een ander weer aan bod. Ik maak mij sterk dat Rogi Wieg deze regels uit zijn hoofd kende. Met die cynisch berekenende God kunnen nu ook het leven na de dood en het hiernamaals in de prullenbak.

Voor zover God dan nog een factor van betekenis is, natuurlijk – de derde strofe zegt daarover, dat de natuurkunde God uitsluit (naar ik denk in alle mogelijke betekenissen van dat woord) – Hij is geen onderdeel in de berekeningen, de werkelijkheden, de waarschijnlijkheden van de natuurkunde. Dus als ik nu nog eens samenvat: ik – wat nou ik – zoek niet God, God – wat nou God- zoekt – wat nou zoekt, Hij wil alleen maar met mij omspelen –  mij – wat nou mij – en in heel die natuurwetenschappelijke berekeningen komen God en ik in de vergelijking niet meer voor – wat nou bestaan, laat staan hiernamaals… Dat woord – wat nou woord – is, bij nader inzien, niet eens een lemma in een woordenboek – het is een herfstblad, dood, sidderend in de wind en nat van de regen, dat tussen de bladen van de echte woorden invalt.

Niet bepaald vrolijke kost voor iemand die op het punt staat dood te gaan. Het lijkt wel of Rogi de laatste weken vóór zijn dood korte metten heeft gemaakt met alle illusies, één voor één, die hij misschien ooit gehad heeft: het geloof dat hij als kind gehad heeft, het leven dat hem voorgehouden is na de dood –  in bittere en harde woorden. Soms denk ik dat het nodig is – schoon schip maken – om rust te vinden.

En wat vind ik dan uiteindelijk van zo’n gedicht? Ik bedoel dan voorbij het woord ‘mooi’, dat heb ik al uitgelegd. Eerlijk gezegd grijpt het me aan, zó worden één voor één de premissen van het bestaan onderuit gehaald. Op cynische momenten kan ik dat zelf ook – het lijkt niet moeilijk, maar probeer het maar eens: zonder enige genade je eigen illusies met de grond gelijk maken. Het christelijk geloof is afgelopen 50 jaar sterk veranderd – de deur die ik rond mijn twintigste hard dichtsloeg, is een andere dan de poort waardoor ik rond mijn vijftigste weer binnenkwam. Dan heb ik het bijvoorbeeld over de veranderingen die Hans Snoek beschrijft in het boek ‘Van huis uit protestant – hoe de leer verdampte en het geloof veranderde’. Ik denk dat er in mijn kerk evenveel opvattingen leven over het hiernamaals als er mensen zijn. Maar daar gaat het nu eerst niet over. Dit gedicht gaat over verlies van illusies – laat alle hoop maar varen. Wil ik dat? Ik kan het niet.

Soms is het bespreken van een paar regeltjes moeilijker dan het bespreken van een roman van duizend bladzijden – dat blijkt. Ik heb meer dan een week over dit stuk gedaan, veel gestudeerd en nagegaan – en nog ben ik niet echt voldaan. Sommige blogs zijn op één avond uit één stuk geschreven – in WordPress kun je nagaan hoeveel revisies je artikel ondergaan heeft, en bij sommige zijn dat er slechts drie of vier. Dit artikel telt 50(!) revisies…

Uw reactie