Charlotte van Pia de Jong

C

Pia de Jong kreeg vijftien jaar terug een dochtertje, Charlotte, dat bij de geboorte al ernstig ziek was: ze had een zeldzame en gevaarlijke vorm van leukemie. Samen met haar man, de bekende natuurkundige Robbert Dijkgraaf, besloot ze haar kind niet bloot te stellen aan de gebruikelijke agressieve chemo-behandeling – dat had zo’n klein poppetje waarschijnlijk ook niet overleefd. Samen wilden ze zo veel mogelijk genieten van elke dag dat het kind zou leven – eigenlijk in afwachting van en angst voor haar bijna onafwendbare dood in een nabij verschiet. Ze schrijft ergens: ‘Soms is niets doen ook heel veel’. In die periode hield ze aantekeningen bij – die ze, schrijfster als ze geworden is, niet direct publiceerde. Ze wachtte er vijftien jaren mee – want een wonder is geschied: Charlotte ging niet dood, zij genas na dat heel benauwende jaar spontaan, en ze is nu een gezonde tiener.

In haar boek beschrijft Pia dat jaar – alle wederwaardigheden en alle tegenstrijdige gevoelens van die periode. Hoe zijzelf omgingen met het pijnlijke besef van de broosheid van dat kleine leven – en ook hoe anderen daarop reageerden. Omgaan met het verdriet van anderen luistert heel nauw, woorden kunnen al gauw misplaatst zijn. Maar de ongelofelijke stommiteiten die sommigen uitkramen… Zoals de mevrouw die meende dat het maar eens goed was dat hùn eens een keer iets overkwam – het was ze immers altijd voor de wind gegaan? Je hebt van die mensen die zogenaamd niet hypocriet willen zijn, ‘die van hun hart geen moordkuil maken’, die van de harde waarheid houden en die moet dan maar gezegd zijn. Het enige wat je daartegen kunt inbrengen is: ‘vergeef het hun, Vader, want ze weten niet wat ze doen.’ Ik kon heel goed invoelen dat al die goedbedoelde raad, opdringerige adviezen, onbehouwen commentaren – al die boze heksen aan de wieg, zoals zijzelf dat ergens omschrijft, je gestolen kunnen worden op zo’n moment. Dat je alleen leeft met de mensen en de dingen die ertoe doen, en dat je de wereld verder buitensluit. Dit boek gaat over dat heel intieme gezinsleven in dat jaar – in dat veilige bastion van hun huis.

En dan stap je als lezer zo’n boek binnen, doet de voordeur open, en je wordt deelgenoot gemaakt. Ik voelde daar een soort van ongemakkelijkheid bij – alsof je iets leest wat niet voor jouw ogen bestemd is. Dat heeft ook wel te maken met het feit dat Robbert Dijkgraaf zo bekend is – een publiek figuur, bij wie je door de gordijnen naar binnen gluurt. Ik begrijp ook dat de schrijfster vijftien jaar gewacht heeft – misschien in het begin wel uit een soort van bijgelovige angst dat de ziekte terugkomt, misschien ook omdat haar dochter eraan toe moet zijn en het moet aankunnen dat dit verhaal verteld wordt; maar toch vooral, omdat we getuige worden van een heel intiem en innig proces. Dat je daar eerst een bepaalde afstand toe moet nemen om dat te  kunnen beschrijven. Er heeft in Pia de Jong ook een proces moeten plaatsvinden, waarin er woorden gevonden worden voor het ongelofelijke dat er gebeurt, waarin haar verhaal van een persoonlijk verslag literatuur kan worden. Je wilt niet dat je dagboek op straat komt te liggen – te graai voor al die boze heksenklauwen, immers. Maar als je het verhaal vertelt, wil je juist door de romanvorm het boek uittillen boven het particuliere – door juist dat particuliere op een unieke manier te vertellen.

Innigheid en distantie – die balans te vinden zal het moeilijkst geweest zijn bij het schrijven van dit boek. Soms is dat niet helemaal geslaagd – ik noem bijvoorbeeld enkele visioenen/dromen die de vertelster heeft, en die ik er nogal met de haren bijgesleept vond, alsof – maar dat weet ik natuurlijk niet – ze later bedacht zijn om ons iets duidelijk te maken. Is dat erg – dat dit boek ergens blijft hangen tussen het persoonlijk verslag en de roman in? Nee, dat vond ik niet. Ik word door haar stijl op zich al erg nieuwsgierig naar haar andere romans, zo goed is het geschreven. Maar bovenal heeft ze ons hier in dit boek iets gegeven, iets van haar innerlijke kracht laten zien,  wat anderen (ook mij) bij welk verdriet ook, los van deze zeer speciale casus, kan helpen en troosten. En dat is veel, heel veel.

3 reacties